Ondermandaatbesluit directeur DCMR Milieudienst Rijnmond inzake uitvoering VTH-taken voor BRZO- en Rie-4 bedrijven aan Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2017

 

 

De directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond,

Gelet op:

Het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 20 december 2016, PZH-2016-573052992 (DOS-2015-0007878), inzake het toekennen van mandaat en machtiging aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond (Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017);

Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

BESLUIT

Vast te stellen het Ondermandaatbesluit directeur DCMR Milieudienst Rijnmond inzake uitvoering VTH-taken voor BRZO- en Rie-4 bedrijven aan Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2017.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Afdelingshoofd: hoofd van de afdeling Mobiliteit en Milieu van de provinciale organisatie Zuid-Holland;

Directeur: directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

Geografisch gebied van de Omgevingsdienst: gebied behorende tot de gemeenten van de deelnemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

Inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer;

Omgevingsdienst: Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

Portefeuillehouder: lid van Gedeputeerde Staten dat zich bezighoudt met het betreffende beleidsterrein;

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zuid-Holland;

Secretaris: secretaris van de provincie Zuid-Holland.

 

Artikel 2 Ondermandaat

  • 1.

    Aan de directeur Omgevingsdienst wordt ondermandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende ondermandaatlijst inzake de uitvoering van de VTH-taken voor BRZO- en Rie-4 bedrijven, op voorwaarde dat het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, zo nodig met terugwerkende kracht, daarmee instemt.

  • 2.

    Het ondermandaat heeft betrekking op het geografisch gebied van de Omgevingsdienst.

  • 3.

    De directeur Omgevingsdienst kan het hem verleende mandaat eenmaal ondermandateren aan leidinggevenden die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, tenzij dat met zoveel woorden ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst is uitgesloten.

  • 4.

    Het ondermandaat houdt zowel een beslissings- als een ondertekeningsmandaat in.

  • 5.

    De algemene ondermandaten zoals omschreven in de ondermandaatlijst, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van besluiten die voortvloeien uit of verband houden met een ander besluit waartoe de leidinggevende bevoegd is krachtens dit ondermandaatbesluit.

  • 6.

    Indien ten gevolge van wijziging van wet- en regelgeving bevoegdheden als bedoeld in dit besluit en de bij dit besluit behorende ondermandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van andere wet- of regelgeving dan waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in de uitoefening ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de bevoegdheden zoals genoemd in dit besluit en de bij dit besluit behorende ondermandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

     

Artikel 3 Ondermachtiging

  • 1.

    De leidinggevenden aan wie overeenkomstig artikel 2, derde lid ondermandaat is gegeven, alsmede door de directeur aangewezen niet-leidinggevende medewerkers, zijn gemachtigd om namens Gedeputeerde Staten aan de ondergemandateerde bevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtsgevolg hebben.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, juncto artikel 5.2 van die wet.

     

Artikel 4 Kaders en beleid

  • 1.

    De leidinggevende betrekt bij de uitoefening van de aan hem ondergemandateerde bevoegdheden de relevante door Provinciale Staten vastgestelde kaders, alsmede het door Gedeputeerde Staten gehanteerde beleid en de door Gedeputeerde Staten gehanteerde bestendige gedragslijn(en).

  • 2.

    De directeur treedt in overleg met het afdelingshoofd, indien hij het noodzakelijk acht af te wijken van de in het eerste lid bedoelde kaders of beleid.

     

Artikel 5 Informatieplicht

  • 1.

    De directeur informeert het afdelingshoofd en de portefeuillehouder indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke of maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur tijdig vooraf alle benodigde informatie en voert hij overleg met het afdelingshoofden de portefeuillehouder alvorens de bewuste bevoegdheid uit te oefenen.

  • 2.

    De directeur pleegt altijd vooroverleg met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder bij toepassing van mandaten die door de directeur niet in ondermandaat mogen worden gegeven aan onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevenden, tenzijdat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst anders is bepaald.

  • 3.

    De directeur en de secretaris, of hun vervangers, overleggen minimaal twee keer per jaar over de uitvoering en voortgang van de opgedragen taken, de toepassing van de mandaten, het budget, en de werkzaamheden in het kader van dit besluit.

  • 4.

    De directeur en de secretaris, of diens plaatsvervanger, overleggen minimaal één keer per jaar over de samenwerking tussen de omgevingsdienst en de provincie.

  • 5.

    De directeur brengt drie keer per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten, door tussenkomst van het afdelingshoofd van de provincie, over de in mandaat uitgeoefende bevoegdheden, waarbij gerapporteerd wordt over alle mandaten die niet ondergemandateerd mogen worden, onbevoegd genomen besluiten en de (financiële) risico’s daarvan. Tevens wordt daarbij steeksproefsgewijs gerapporteerd over de overige mandaten.

     

Artikel 6 Ondertekening

1.Indien een besluit krachtens het bepaalde in artikel 4, eerste lid, wordt genomen door de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

namens dezen,

gevolgd door de ondertekening en naam van de functionaris,

directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

2.Indien een besluit krachtens het bepaalde in artikel 4, tweede lid, wordt genomen door een onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid vallende leidinggevende, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

namens dezen,

gevolgd door de ondertekening en naam van de functionaris,

hoofd [naam organisatie-eenheid] van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

Artikel 7 Intrekking mandaatbesluit

Het Besluit tot doormandateren van directeur DCMR Milieudienst Rijnmond inzake uitvoering van VTH-taken voor Brzo- en RIE4-bedrijven aan Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid juli 2016 (blad Gemeenschappelijke regeling 2016, nr. 348) wordt ingetrokken.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017.

 

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Ondermandaatbesluit directeur DCMR Milieudienst Rijnmond inzake uitvoering VTH-taken voor BRZO- en Rie-4 bedrijven aan Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2017.

 

Schiedam, 10 januari 2017

 

Mr. R.M. Thé

Directeur DCMR Milieudienst Rijnmond

 

Ondermandaatlijst DCMR milieudienst Rijnmond inzake uitvoering VTH-taken voor BRZO- en Rie-4 bedrijven aan Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2017

 

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Algemeen

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RAA01

Besluiten in bestuursrechtelijke procedures:

-Proceshandelingen in bestuursrechtelijke procedures zoals het voeren van verweer, indien het besluit in mandaat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende.

-Besluiten inzake verzoeken om toepassing van rechtstreeks beroep (art. 7:1a Awb).

N.B. Op een verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep kan op grond van art. 10:3 Awb niet worden beslist door degene die het besluit waartegen een bezwaar zich richt in mandaat heeft genomen.

RAA02

Besluiten op grond:

a.art. 4:5 en 4:6, Awb(vereenvoudigde wijze van afdoen en afdoen herhaalde aanvraag);

b.art. 4.7 en 4:8, Awb (horen);

c.afdeling 4.1.3, Awb(opschorten beslistermijn);

d.besluiten over dwangsommen bij niet tijdig beslissen;

e.titel 4.4, Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) met uitzondering van afdeling 4.4.4, Awb (aanmaning en invordering bij dwangbevel);

f.art. 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b, Awb (bestuurlijke lus en tussenuitspraak);

g.afdeling 3.4 Awb (openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaren).

 

RAA03

-Het eenmalig dan wel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om Gedeputeerde Staten te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures.

-Het eenmalig dan wel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om namens Gedeputeerde Staten ter zitting, binnen de grenzen van het geschil en het daarmee gepaarde gaande financiële belang, mee te werken aan finale geschillenbeslechting en toezeggingen ten aanzien daarvan te doen.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Artikel 6, tweede lid van het mandaatbesluit is niet van toepassing.

RAA04

-Het aanwijzen van functionarissen voor het voeren van mediationgesprekken en voor het aangaan en ondertekenen van mediationovereenkomsten.

-Het maken van afspraken en het aangaan en ondertekenen van vaststellingsovereenkomsten naar aanleiding van mediationgesprekken.

Vaststellingsovereenkomsten als resultaat van mediationgesprekken mogen alleen in mandaat worden aangegaan en ondertekend, indien het conflict zijn oorsprong vindt in een besluit dat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Artikel 6, tweede lid van het mandaatbesluit is voor wat betreft het aanwijzen van functionarissen voor het voeren van mediationgesprekken niet van toepassing.

RAA05

Besluiten op bezwaarschriften op grond van de Awbconform advies Awb-bezwarencommissie (art. 7:11, Awb), indien het primaire besluit genomen is door een onder de verantwoordelijkheid van de directeur Omgevingsdienst vallende leidinggevende.

Omvat mede besluiten in het kader van de voorbereiding, zoals toepassing van art. 2:2 (weigeren raadsman of vertegenwoordiger) en 7:10 (verdagen beslistermijn), Awb.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Artikel 6, tweede lid van het mandaatbesluit is niet van toepassing.

RAA06

Het aanwijzen van personen belast met het houden van toezicht.

 

RAA08

Besluiten in het kader van het beheren van een zekerheidstelling.

 

RAA09

Het uitoefenen van de bevoegdheden op grond van de Wet Bibob, met uitzondering van het verwerken van het advies “ernstig gevaar” van het Landelijk Bureau Bibob.

Het vragen van advies aan het Landelijk Bureau Bibob en het verwerken van dit advies kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Artikel 6, tweede lid van het mandaatbesluit is niet van toepassing op het vragen van advies.

N.B. Het mandaat omvat mede het, voorafgaand aan het vragen van advies aan het Landelijk Bureau Bibob, uit te voeren eigen onderzoek. Het verwerken van het advies “ernstig gevaar” van het het Landelijk Bureau Bibob is voorbehouden aan Gedeputeerde Staten.

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Vergunningverlening

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RMV02

Besluiten op grond van de Wabo:

-een wettelijk advies op grond van art. 2.26, Wabo;

-een verklaring van geen bedenkingen op grond van art. 2.27 of 2.28,Wabo , aan het bevoegd gezag voor een onderdeel van de omgevingsvergunning zoals bedoeld in de artikel 6.8 Bor, behoudens als het wettelijk verplicht advies uitsluitend betrekking heeft op een provinciale weg;

-een verzoek aan de gemeente tot wijziging of intrekking van een door de gemeente afgegeven omgevingsvergunning, voor zover dit verzoek betrekking heeft op één of meerdere provinciale taken, behoudens als deze taak uitsluitend betrekking heeft op het provinciale wegbeheer.

Geldt niet voor besluiten op grond van art 6.6 lid 1 Bor.

Daaronder vallen zowel de verklaring van geen bedenkingen voor één onderdeel van de omgevingsvergunning als de verklaring van geen bedenkingen voor het totaal van de onderdelen van de omgevingsvergunning.

RMV04

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens hoofdstuk 8, 10, 13, 14, 17 en 19 Wm, de Wabo en het Bouwbesluit 2012, voor zover betrekking hebbend op inrichtingen waarop het Brzo van toepassing is of waartoe een installatie behoort voor een industriële activiteit in cat. 4 van Bijlage 1 van de RIE.

 

RMV13

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens hoofdstuk 7 Wm (MER).

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland, voor zover het gaat om plannen en structuurvisies welke zijn aangewezen in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en voor het geografisch gebied van de Omgevingsdienst voor zover het gaat om de in de bijlage genoemde activiteiten en besluiten

Betreft mede:

-procedurestappen;

-advies reikwijdte en detailniveau MER;

-besluit MER-beoordeling;

-aanvaardbaarheidsverklaring (op grond van overgangsregels).

Ingeval het besluit betrekking heeft op een activiteit die plaatsvindt op het

grondgebied van meerdere omgevingsdiensten, geldt het mandaat voor de gehele activiteit. In dat geval wordt in overleg tussen de betrokken omgevingsdiensten en het afdelingshoofd van de provincie bepaald wie het besluit in mandaat neemt.

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Handhaving

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RH01

Besluiten omtrent gedoogbeschikkingen

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH02

Besluiten omtrent toezicht

Betreft mede:

a.bezoekbevestigingsbrief;

Besluiten omtrent toezicht.

RH02

b.Voorwaarschuwingsbrief;

accepteren van een melding of beoordelen van rapportagesop grond van vergunningvoorschriften;

nemen van goedkeuringsbesluiten op basis van vergunningvoorschriften;

beoordelen van milieujaarverslagen overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 Wm gestelde regels;

f.Vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit verband toegezonden informatie (art. 5.16, Awb).

Betreft mede het naar aanleiding van de kenbaar gemaakte zienswijze(n) afzien van bestuurlijk optreden. Dit laatste kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH03

Besluiten op verzoeken van derden om bestuursrechtelijk/handhavend op te treden.

 

RH04

Besluiten op grond van Titel 5.3 en Titel 5.4, Awb (herstelsancties en bestuurlijke boete).

Betreft mede het besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder bestuursdwang, dan wel het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, conform art. 5.31, Awb juncto 5.17, Wabo, dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging daartoe.

De verplichting tot het plegen van vooroverleg, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, is niet van toepassing bij een direct gevaar voor de menselijke gezondheid, dan wel dreiging daarvan, dan wel bij aanmerkelijke gevolgen voor het milieu. In dat geval worden de portefeuillehouder en het afdelingshoofd van de provincie zo spoedig mogelijk door de directeur Omgevingsdienst geïnformeerd over de toepassing van het mandaat.

Besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kunnen niet in ondermandaat worden gegeven.

RH05

Besluiten op grond van hetgeen bij of krachtens de Wabo is bepaald.

 

RH05B

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens artikel 1.1a, hoofdstuk 8, 10, 13, 14, 17 en 19 Wm, de Wabo, en het Bouwbesluit 2012, voor zover betrekking hebbend op inrichtingen waarop het Brzo van toepassing is of waartoe een installatie behoort voor een industriële activiteit in cat. 4 van Bijlage 1 van de RIE.

Bij ongewone voorvallen en gevallen waarbij de stabiliteit van afvalvoorzieningen in het geding is, zal in spoedeisende gevallen voorafgaand vooroverleg niet altijd mogelijk zijn. Artikel 5, tweede lid, is dan niet van toepassing. In dat geval worden portefeuillehouder en afdelingshoofd van de provincie zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de toepassing van het mandaat.

Lijst van afkortingen

  • Art.:

    artikel

  • Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • Bibob: bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

  • Bor: Besluit omgevingsrecht

  • Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 2015

  • Bsb : Bodemsanering bedrijfsterreinen

  • MER: Milieu Effect Rapportage

  • PMV: Provinciale milieuverordening Zuid-Holland

  • RIE: Richtlijn industriële emissies

  • Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • Wbb: Wet bodembescherming

  • Wm: Wet milieubeheer

Naar boven